Psychologie

Hier heb ik een aantal psychologische stromingen los gelaten op mijn casus van de opvoedvraag.

 

Mijn casus gaat erover dat moeder het moeilijk vindt om niet steeds toe te geven aan haar dochtertje als ze begint te huilen of schreeuwen om een snoepje of cadeautje. Met als opvoedthema grenzen stellen.

 

Biologisch perspectief:

 

Het biologisch perspectief is het psychologische perspectief dat de oorzaken van gedrag zoekt in het functioneren van de genen, de hersenen en het zenuwstelsel en hormoonstelsel (Zimbardo, P.G., Johnson, R.L., McCann, V, 2017). Bij het biologisch perspectief staan de hersenen, leefstijl en gezondheid centraal.

 

In mijn casus is S. 3 jaar, dit betekend dat haar frontaalkwab nog niet is volgroeid. Wel is het zo dat bij meisjes de volgroeiing hiervan sneller verloopt dan die bij jongens (Zimbardo, P.G., Johnson, R.L., McCann, V, 2017). Deze kwab doet een bijdrage aan onze meest geavanceerde verstandelijke functies, zoals plannen, beslissingen nemen en uitvoeren, en anticiperen op gebeurtenissen in de toekomst. Niet alleen deze geavanceerde functies liggen in deze kwab opgeslagen maar ook de basis van de persoonlijkheid, het temperament en ons gevoel van ‘zelf’ zijn.

  1. is dan ook vanuit het biologische perspectief gezien zich net aan het oriënteren in hoe ze zichzelf gedraagt en wat emoties zijn. Deze ontwikkeling van S. zie je dan ook terug in de opvoedvraag over hoe ze ermee omgaat als ze geen snoepje of cadeautje krijgt in de winkel. Je ziet vanuit het biologisch perspectief het temperament naar voren komen en hoe S. wel al begint te snappen dat er emoties zijn maar deze nog niet kan plaatsen. Dit resulteert er dan ook in dat ze in de winkel begint te huilen of te schreeuwen.

 

Cognitief perspectief:

 

Het cognitief perspectief legt de nadruk op mentale processen zoals geheugen, perceptie (waarneming) en denken als vormen informatieverwerking. Ik heb ervoor gekozen om de theorie van Piaget toe te passen op mijn casus omdat deze een revolutionaire beweging in de psychologie te weeg heeft gebracht.

 

Volgens de theorie van Piaget bevindt S. zich in de pre-operationele fase, dit is van ongeveer twee tot zes jaar. Kenmerken die kinderen in de pre-operationele fase vertonen zijn onder andere: egocentrisme, animistisch denken, centratie en onomkeerbaarheid (Zimbardo, P.G., Johnson, R.L., McCann, V, 2017).

 

Bij S. zie je het egocentrisme in haar gedrag terugkomen. Als ze in de winkel zijn ziet zij dit als een spannend uitstapje waar ze allemaal mooie of lekkere dingen ziet die haar aantrekken. Zij ziet de relatie tussen haar, het lekkere snoep en haar moeder als iets waarvoor ze gekomen zijn. Dit resulteert erin dat als dit idee verbroken wordt dat ze niet goed begrijpt wat ze dan wel in de winkel komen doen. Ze heeft namelijk geen relatie staan tegenover de minder mooie dingen in de winkel omdat ze hier nog niet de weet van heeft wat deze allemaal zijn en deze vallen niet onder haar standpunt van waarom ze naar de winkel gaat.

 

Ook zie je het gedrag van S. het Centratie terugkomen. Als S. dus geen snoepje krijgt dan kan zij zich alleen richten op het niet krijgen van het snoepje. Ze overziet niet dat als ze bijvoorbeeld luistert naar moeder dat ze thuis bijvoorbeeld een veel lekkerder snoepje krijgt of juist door gewoon mee te werken er geen spanning optreedt. S. richt zich dan ook als ze het snoepje niet krijgt alleen op haar emoties, deze kan ze, zoals we hierboven al hebben vertelt bij het biologische perspectief, nog niet goed plaatsen. Het gevolg hiervan is dat ze begint met huilen en schreeuwen om zo te proberen toch het snoepje te krijgen.

 

Behavioristisch perspectief:

 

Het behavioristisch perspectief zoekt oorzaken van gedrag en handelingen in stimuli vanuit de omgeving. Er wordt dan ook wel gezegd dat de omgeving het gedrag van iemand bepaalt. Binnen het behaviorisme vinden we drie stromingen die alle drie iets anders zeggen over hoe het gedrag door de omgeving wordt bepaalt. Deze drie stromingen zijn: de klassieke conditionering (Ivan Pavlov 1849-1936), de operante conditionering (B.F. Skinner 1904-1990) en modelleren (Albert Bandura 1925).

 

Klassieke conditionering:

Deze sub-stroming binnen het behaviorisme heeft te maken met stimulus en respons (Zimbardo, P.G., Johnson, R.L., McCann, V, 2017).  Bij mijn casus kunnen we heel gemakkelijk het experiment van Pavlov toepassen. Bij Pavlov begonnen de honden al te kwijlen (Respons) bij het horen van de bel (stimulus). Bij S. is het dat ze al verwacht iets te krijgen van snoep of een cadeautje (respons) bij het horen dat ze naar de winkel gaat (stimulus).   

 

Operante conditionering:

Deze sub-stroming binnen het behaviorisme heeft te maken met respons en de reactie oftewel de consequentie daarop. Deze consequenties kunnen volgens Skinner positieve bekrachtigingen zijn of negatieve bekrachtigingen of positieve straf of negatieve straf (Zimbardo, P.G., Johnson, R.L., McCann, V, 2017).

 

Als we Skinners theorie over de positieve of negatieve bekrachtiging toepassen op S. zien we dat S. vaak door moeder positief wordt bekrachtigt. Dit zien we namelijk terug in het gedrag wat zowel moeder als S. vertonen. Als S. begint te schreeuwen of te huilen in de winkel, wilt moeder dat dit zo snel mogelijk ophoudt en dat S. gewoon naar haar luistert. Om dit te realiseren maakt moeder de keuze om S. positief te bekrachtigen. Moeder doet het huilen/ schreeuwen positief bekrachtigen door S. het snoepje of cadeautje te geven. Het is niet alleen een positieve bekrachtiging door het krijgen van het snoep of het cadeautje maar ook het krijgen van aandacht is in dit geval een positieve bekrachtiging. Het gevolg hiervan is, is dat als ze de volgende keer weer naar de winkel gaan S. weet dat als ze weer dit zelfde gedrag vertoont, het huilen/schreeuwen, dat ze weer positief bekrachtigt wordt door het krijgen van het snoep of cadeautje.

 

Behavioristisch perspectief en straf:

 

Net als bij bekrachtiging kun je twee vormen onderscheiden. De ene vorm noemen we positieve straf. Hierbij wordt een aversieve stimulus toegediend. De andere vorm van straf noemen we negatieve straf. Hierbij wordt een positieve stimulus verwijderd. Het verschil tussen straf en bekrachtiging is, dat je straf toedient om een bepaald soort gedrag te laten afnemen.

 

Een voorbeeld in mijn casus kan zijn dat mevrouw N. voordat ze naar de winkel gaan tegen S. zegt dat ze naar mama moet luisteren in de winkel. Mevrouw N. legt hierbij dan uit dat als S. dit niet doet ze niet meer beneden mag spelen en direct naar haar kamer gaat. Als ze wel luistert dan krijgt ze thuis de gelegenheid om lekker te spelen en misschien een snoepje krijgt. Dit is een voorbeeld van hoe mevrouw N. S. zowel negatief als positief kan straffen. Ze neemt namelijk een fijne situatie weg (het beneden spelen met het speelgoed) en dient tevens meteen een staf toe door haar naar haar kamer te sturen. Door aan te geven wat er van S. verwacht wordt en wat als wenselijk gedrag wordt gezien maak je niet alleen het negatieve gedrag bespreekbaar maar ook het positieve.

 

Whole person perspectief:

 

Het whole person perspectief kunnen we het beste onderverdelen in drie sub-stromingen, namelijk het psychodynamische perspectief van Freud, het moderne psychodynamische perspectief van Erikson en het humanistische perspectief van Maslow & Rogers (Zimbardo, P.G., Johnson, R.L., McCann, V, 2017).

 

Psychodynamische perspectief volgens Freud:

 

Freud is de grondlegger van de psychoanalyse. Vanuit de psychoanalyse heeft hij het persoonlijkheidsmodel bedacht. Wil je de persoonlijkheid van iemand in kaart brengen dan dien je een beeld te hebben van de samenwerking tussen drie onderdelen van de persoonlijkheid (Zimbardo, P.G., Johnson, R.L., McCann, V, 2017).

 

Deze drie onderdelen zijn gebaseerd op de theorie van Freud, in Psychologie een inleiding staat hierover:

  • Id/ Es: de biologische driften (gericht op zoeken naar plezier, lust en uiten van agressie).
  • Superego/ Über-Ich: geïnternaliseerde normen en waarden, ideaalbeelden (stem van je geweten).
  • Ego/ Ich: de realiteitszin die in een gezonde persoonlijkheid bewaakt dat zowel aan eisen, normen en waarden en de stem van je geweten wordt voldaan en tevens aan je behoefte tegemoet gekomen wordt. Deze realiteitszin bepaalt wat op welk moment aandacht krijgt (contextafhankelijk) (Zimbardo, P.G., Johnson, R.L., McCann, V, 2017).

In mijn casus zien we omdat S. pas 3 jaar is dat veel van het gedrag en dus de persoonlijkheid van S. gevormd worden door het Id. Op jonge leeftijd willen kinderen graag onmiddellijk hun bevrediging krijgen doormiddel van het krijgen van snoep of dergelijken. Dit zien we ook terug bij S. “Het superego ontwikkelt zich bij een kind op grond van de externe ge- en verboden van de ouders en andere volwassenen een interne set van regels vormt” (Zimbardo, Johnson, & McCann, 2017, p. 416). Als we kijken naar de casus zien we dat dit volop bij S. in ontwikkeling is. Vader, moeder maar ook de opa en oma’s spelen hier een belangrijke rol in. S. begint nu allemaal waarden en normen te leren. Dit begint al bij het naar de winkel gaan, het luisteren in de winkel en niet blijven schreeuwen of huilen als ze iets niet krijgt in de winkel. Volgens de theorie van Freud “ligt het Superego regelmatig overhoop met de behoefte van het id, want het id wil doen wat lekker voelt, terwijl het superego pers e wil vasthouden aan normen, waarden en moraal” (Zimbardo, Johnson, & McCann, 2017, p. 416). Dit is dan ook wat S. nu begint te leren, in freudiaanse termen is het ego van S. het bewuste, rationele gedeelte van beheersen (om niet te schreeuwen of te huilen als ze geen snoep of cadeautje krijgt) en aan te passen aan de verwachtingen van anderen (dat ze luistert naar vader of moeder). Het zijn de cultuur en de opvoeding die deze aanpassingen afdwingen (Zimbardo, P.G., Johnson, R.L., McCann, V, 2017).

 

Moderne psychodynamische perspectief van Erikson:

 

De moderne psychodynamische visie kijkt naar gedrag vanuit ontwikkelingstaken. Deze ontwikkelingstaken horen bij verschillende ontwikkelingsstadia die plus- en minpolen hebben.

 

Eriksons psychosociale stadia zijn:

  1. 0 tot 1.5 jaar – vertrouwen vs. wantrouwen
  2. 5 tot 3 jaar – autonomie vs. Schaamte en twijfel
  3. 3 tot 6 jaar – initiatief vs. Schuld
  4. 6 jaar tot puberteit – vlijt vs. Minderwaardigheid
  5. Adolescentie – identiteit vs. Rolverwarring
  6. Vroege volwassenheid – intimiteit vs. isolement
  7. Middelbare leeftijd – zorg voor de volgende generatie vs. stagnatie
  8. Ouderdom – integriteit vs. wanhoop

 

Als we kijken naar de stadia die Erikson vast stelt, kunnen we eigenlijk S. tussen twee stadia in plaatsen, namelijk tussen autonomie vs. schaamte en twijfel en initiatief vs. schuld. Omdat S. tussen deze twee stadia in zit is het belangrijk dat de overgang van autonomie vs. schaamte en twijfel naar initiatief vs. schuld goed verloopt. Dit is belangrijk omdat als een kind geen goede overgang heeft het een wantrouwen kan ontwikkelen tegenover de omgeving (Zimbardo, P.G., Johnson, R.L., McCann, V, 2017).

 

 Als men kijkt naar de ontwikkeling bij S. zie je dat ze nog volop bezig is met het ontwikkelen van autonomie. Vader en moeder geven dan ook aan dat ze graag willen bijdrage aan deze ontwikkeling maar het vaak ook lastig is om dit op de juiste manier te doen.

 

Klein voorbeeld waar moeder tegenaan loopt:

  1. wilt graag een pakje drinken. Moeder geeft haar een pakje drinken zonder het rietje erin te hebben gestoken. Vervolgens begint D. te huilen omdat hij honger krijgt. S. krijgt het rietje niet in het pakje geprikt en begint vervolgens ook om de hulp van moeder te vragen. Moeder geeft aan dat in deze situatie zij het gemakkelijk vindt om zelf snel het rietje in het drinkpakje te steken en het aan S. te geven zodat ze verder kan met de baby de fles te geven. In dit voorbeeld geeft moeder zelf aan: “ik had veel beter de rust kunnen bewaren en S. zelf het moeten laten proberen door bijv. aanwijzingen te geven als; soms helpt het om de schuine kant van het rietje in het pakje te steken. Omdat ze het dan zelf leert doen draagt dit ook bij aan haar autonomie ontwikkeling en geeft dit haar zelfvertrouwen”. Ik vind dit een heel mooi voorbeeld waarbij eigenlijk moeder zelf heel goed weet en aangeeft hoe ze S. in dit stadium (autonomie vs. schaamte en twijfel) moet stimuleren en kan bijdragen aan haar ontwikkeling.

 

Humanistisch perspectief:

 

Een mens is van nature goed en heeft alle potentie in zich om uit te groeien tot een persoon die een constructieve bijdrage kan leveren aan de maatschappij. Er hoeft alleen tegemoet te worden gekomen aan de basisbehoeften van de mens om deze potentie te kunnen ontwikkelen en steeds meer zichzelf te worden (Maslow, Rogers).

Maak jouw eigen website met JouwWeb